afschuinen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schuin af | schuinde af | heb afgeschuind |
jij, je, u | schuint af | schuinde af | hebt afgeschuind |
hij, zij, het | schuint af | schuinde af | heeft afgeschuind |
wij | schuinen af | schuinden af | hebben afgeschuind |
jullie | schuinen af | schuinden af | hebben afgeschuind |
zij, ze | schuinen af | schuinden af | hebben afgeschuind |
PresensBeta
Example presens sentences for Afschuinen with some of the pronouns.
- Ik schuin af.
- Jij schuift af.
- Hij/Zij/Het schuift af.
- Wij schuinen af.
- Jullie schuinen af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afschuinen with some of the pronouns.
- Ik schoof af.
- Jij schoof af.
- Hij/Zij/Het schoof af.
- Wij schoven af.
- Jullie schoven af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afschuinen with some of the pronouns.
- Ik heb afgeschuind.
- Jij hebt afgeschuind.
- Hij/Zij/Het heeft afgeschuind.
- Wij hebben afgeschuind.
- Jullie hebben afgeschuind.