vastprikken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | prik vast | prikte vast | heb vastgeprikt |
jij, je, u | prikt vast | prikte vast | hebt vastgeprikt |
hij, zij, het | prikt vast | prikte vast | heeft vastgeprikt |
wij | prikken vast | prikten vast | hebben vastgeprikt |
jullie | prikken vast | prikten vast | hebben vastgeprikt |
zij, ze | prikken vast | prikten vast | hebben vastgeprikt |
PresensBeta
Example presens sentences for Vastprikken with some of the pronouns.
- Ik prik de foto op het prikbord.
- Jij prikt de speld in de kaart.
- Hij/Zij prikt de ballon met een naald.
- Wij prikken de poster aan de muur.
- Zij prikken de vlaggen in de grond.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vastprikken with some of the pronouns.
- Ik prikte de foto op het prikbord vast.
- Jij prikte de speld in de kaart vast.
- Hij/Zij prikte de ballon met een naald vast.
- Wij prikten de poster aan de muur vast.
- Zij prikten de vlaggen in de grond vast.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vastprikken with some of the pronouns.
- Ik heb de foto op het prikbord vastgeprikt.
- Jij hebt de speld in de kaart vastgeprikt.
- Hij/Zij heeft de ballon met een naald vastgeprikt.
- Wij hebben de poster aan de muur vastgeprikt.
- Zij hebben de vlaggen in de grond vastgeprikt.