afstomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stoom af | stoomde af | heb afgestoomd |
jij, je, u | stoomt af | stoomde af | hebt afgestoomd |
hij, zij, het | stoomt af | stoomde af | heeft afgestoomd |
wij | stomen af | stoomden af | hebben afgestoomd |
jullie | stomen af | stoomden af | hebben afgestoomd |
zij, ze | stomen af | stoomden af | hebben afgestoomd |
Presens
Example presens sentences for Afstomen with some of the pronouns.
- Ik stoom af naar het centrum.
- Jij stoomt af op je eigen tempo.
- Hij/Zij stoomt af van de hogeschool.
- Wij stomen af om 17:00 uur.
- Zij stomen af met een diploma.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afstomen with some of the pronouns.
- Ik stoomde af naar mijn favoriete restaurant.
- Jij stoomde af op een zonnige dag.
- Hij/Zij stoomde af van het werk.
- Wij stoomden af na een lange wandeling.
- Zij stoomden af met onze klasgenoten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afstomen with some of the pronouns.
- Ik ben afgestoomd naar de stad.
- Jij bent afgestoomd tijdens de zomer.
- Hij/Zij is afgestoomd van de universiteit.
- Wij zijn afgestoomd na veel studeren.
- Zij zijn afgestoomd met succes.