afwaarderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | waardeer af | waardeerde af | heb afgewaardeerd |
jij, je, u | waardeert af | waardeerde af | hebt afgewaardeerd |
hij, zij, het | waardeert af | waardeerde af | heeft afgewaardeerd |
wij | waarderen af | waardeerden af | hebben afgewaardeerd |
jullie | waarderen af | waardeerden af | hebben afgewaardeerd |
zij, ze | waarderen af | waardeerden af | hebben afgewaardeerd |
Presens
Example presens sentences for Afwaarderen with some of the pronouns.
- Ik waardeer de inspanningen van mijn studenten af.
- Jij waardeert de prestaties van het team af.
- Hij waardeert haar werk af.
- Wij waarderen de kwaliteit van het product af.
- Zij waarderen de prijzen van de winkel af.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afwaarderen with some of the pronouns.
- Ik waardeerde de suggestie van mijn collega af.
- Jij waardeerde de smaak van het gerecht af.
- Hij waardeerde haar hulp af.
- Wij waardeerden de diensten van het bedrijf af.
- Zij waardeerden de vriendelijkheid van de ober af.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afwaarderen with some of the pronouns.
- Ik heb de presentatie van gisteren afgewaardeerd.
- Jij hebt je standpunt over het onderwerp afgewaardeerd.
- Hij heeft zijn vorige opdracht afgewaardeerd.
- Wij hebben de waarde van de woning afgewaardeerd.
- Zij hebben hun verwachtingen naar beneden toe afgewaardeerd.