afzadelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zadel af | zadelde af | heb afgezadeld |
jij, je, u | zadelt af | zadelde af | hebt afgezadeld |
hij, zij, het | zadelt af | zadelde af | heeft afgezadeld |
wij | zadelen af | zadelden af | hebben afgezadeld |
jullie | zadelen af | zadelden af | hebben afgezadeld |
zij, ze | zadelen af | zadelden af | hebben afgezadeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afzadelen with some of the pronouns.
- Ik zadelt af
- Jij zadelt af
- Hij/Zij/Het zadel af
- Wij zadelen af
- Jullie zadelen af
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afzadelen with some of the pronouns.
- Ik zadelde af
- Jij zadelde af
- Hij/Zij/Het zadelde af
- Wij zadelde af
- Jullie zadelde af
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afzadelen with some of the pronouns.
- Ik heb afgezadeld
- Jij hebt afgezadeld
- Hij/Zij/Het heeft afgezadeld
- Wij hebben afgezadeld
- Jullie hebben afgezadeld