sabbelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sabbel | sabbelde | heb gesabbeld |
jij, je, u | sabbelt | sabbelde | hebt gesabbeld |
hij, zij, het | sabbelt | sabbelde | heeft gesabbeld |
wij | sabbelen | sabbelden | hebben gesabbeld |
jullie | sabbelen | sabbelden | hebben gesabbeld |
zij, ze | sabbelen | sabbelden | hebben gesabbeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Sabbelen with some of the pronouns.
- Ik sabbel op mijn pen tijdens het studeren.
- Jij sabbelt graag op je duim als je moe bent.
- Hij of zij sabbelt vaak op een snoepje als hij of zij gestrest is.
- We sabbelen op onze vingers terwijl we wachten.
- Jullie sabbelen aan jullie drinkflesjes tijdens de pauze.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Sabbelen with some of the pronouns.
- Ik sabbelde vroeger vaak op mijn duim.
- Jij sabbelde als kind altijd op je knuffelkonijn.
- Hij of zij sabbelde aan zijn of haar mouw tijdens de vergadering.
- We sabbelden gezellig samen op onze ijsjes.
- Jullie sabbelden aan jullie pennen terwijl jullie luisterden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Sabbelen with some of the pronouns.
- Ik heb gesabbeld op een lolly gisteren.
- Jij hebt al lang op je speen gesabbeld.
- Hij of zij heeft stiekem gesabbeld aan de chocoladereep.
- We hebben meerdere keren gesabbeld op de zuigfles.
- Jullie hebben al veel gesabbeld aan de rietjes.