afzomen

Conjugations List of Afzomen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzoom afzoomde afheb afgezoomd
jij, je, uzoomt afzoomde afhebt afgezoomd
hij, zij, hetzoomt afzoomde afheeft afgezoomd
wijzomen afzoomden afhebben afgezoomd
julliezomen afzoomden afhebben afgezoomd
zij, zezomen afzoomden afhebben afgezoomd

Presens
Beta

Example presens sentences for Afzomen with some of the pronouns.

  • Ik zomen af bij het maken van mijn kleding.
  • Jij zoomt af tijdens het naaien van die stof.
  • Hij of zij zoomt af voordat hij of zij begint met knippen.
  • Wij zomen af voor we de randen strijken.
  • Jullie zomen af terwijl jullie praten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afzomen with some of the pronouns.

  • Ik zoomde af toen de telefoon ging.
  • Jij zoomde af terwijl je naar muziek luisterde.
  • Hij of zij zoomde af nadat hij of zij een pauze had genomen.
  • Wij zoomden af tijdens het kijken naar een film.
  • Jullie zoomden af toen het begon te regenen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afzomen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgezoomd toen ik klaar was met mijn project.
  • Jij hebt afgezoomd nadat je alle naden had gestikt.
  • Hij of zij heeft afgezoomd voordat hij of zij het kledingstuk paste.
  • Wij hebben afgezoomd voordat we de knopen aanzetten.
  • Jullie hebben afgezoomd nadat jullie de zoom hadden gestreken.