afzonderen

Conjugations List of Afzonderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzonder afzonderde afheb afgezonderd
jij, je, uzondert afzonderde afhebt afgezonderd
hij, zij, hetzondert afzonderde afheeft afgezonderd
wijzonderen afzonderden afhebben afgezonderd
julliezonderen afzonderden afhebben afgezonderd
zij, zezonderen afzonderden afhebben afgezonderd

Presens
Beta

Example presens sentences for Afzonderen with some of the pronouns.

  • Ik zondoor me regelmatig af om te ontspannen.
  • Jij/zondert je graag af om te studeren.
  • Hij/zij/het/zondert zich af van de drukte.
  • Wij/jullie/zij zonderen ons/je/hen af tijdens vergaderingen.
  • De studenten zonderen zich vaak af in de bibliotheek.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afzonderen with some of the pronouns.

  • Vroeger zonderde ik me regelmatig af om te schilderen.
  • Jij/zonderde je altijd af in je kamer.
  • Hij/zij/het zonderde zich af van de groep.
  • Wij/jullie/zij zonderden ons/je/hen af tijdens de storm.
  • De kinderen zonderden zich af in hun geheime fort.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afzonderen with some of the pronouns.

  • Ik heb me vorige week afgezonderd om te mediteren.
  • Jij/hebt je gisteren afgezonderd om een boek te lezen.
  • Hij/zij/het heeft zich van de wereld afgezonderd.
  • Wij/jullie/zij hebben ons/je/hen afgezonderd tijdens de vakantie.
  • De bezoekers hebben zich in stilte afgezonderd.