ploffen

Conjugations List of Ploffen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikplofplofteben geploft
jij, je, uploftploftebent geploft
hij, zij, hetploftplofteis geploft
wijploffenploftenzijn geploft
jullieploffenploftenzijn geploft
zij, zeploffenploftenzijn geploft

Presens
Beta

Example presens sentences for Ploffen with some of the pronouns.

  • De ballon ploft.
  • Ik plof neer op de bank.
  • Jullie ploffen altijd na het werk.
  • De vuurpijl ploft in de lucht.
  • Wanneer ploft de popcorn?

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ploffen with some of the pronouns.

  • Toen ik binnenkwam, plofte hij op de stoel.
  • Vroeger ploften we vaak op de trampoline.
  • Het regende hevig terwijl we neerploften onder de boom.
  • Terwijl ik aan het studeren was, plofte mijn pen uit elkaar.
  • Elke avond ploften we met een zucht op bed.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ploffen with some of the pronouns.

  • De taart is net geploft in de oven.
  • Hij heeft plotseling neergeploft op de grond.
  • We zijn naar het feest geploft gisteravond.
  • Ze hebben de ballon laten ploffen.
  • Hebben jullie de champagnekurk al horen ploffen?