contraheren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | contraheer | contraheerde | heb gecontraheerd |
jij, je, u | contraheert | contraheerde | hebt gecontraheerd |
hij, zij, het | contraheert | contraheerde | heeft gecontraheerd |
wij | contraheren | contraheerden | hebben gecontraheerd |
jullie | contraheren | contraheerden | hebben gecontraheerd |
zij, ze | contraheren | contraheerden | hebben gecontraheerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Contraheren with some of the pronouns.
- Ik contraheer een contract.
- Jij contraheert regelmatig nieuwe klanten.
- Hij/Zij contraheert de overeenkomst met de leverancier.
- Wij contraheeren een lening bij de bank.
- Jullie contraheeren een arbeidsovereenkomst.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Contraheren with some of the pronouns.
- Ik contraheerde regelmatig met dezelfde leverancier.
- Jij contraheerde vroeger vaak in het buitenland.
- Hij/Zij contraheerde altijd snel en efficiënt.
- Wij contraheerden meestal met lokale bedrijven.
- Jullie contraheerden al lang voordat ik erbij kwam.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Contraheren with some of the pronouns.
- Ik heb gecontraheerd met de aannemer voor het bouwproject.
- Jij hebt een contract gecontraheerd met de nieuwe werknemer.
- Hij/Zij heeft de overeenkomst gecontraheerd vorige week.
- Wij hebben een lening gecontraheerd bij de financiële instelling.
- Jullie hebben een samenwerkingsovereenkomst gecontraheerd met de concurrent.