appelleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | appelleer | appelleerde | heb geappelleerd |
jij, je, u | appelleert | appelleerde | hebt geappelleerd |
hij, zij, het | appelleert | appelleerde | heeft geappelleerd |
wij | appelleren | appelleerden | hebben geappelleerd |
jullie | appelleren | appelleerden | hebben geappelleerd |
zij, ze | appelleren | appelleerden | hebben geappelleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Appelleren with some of the pronouns.
- Ik appelleer tegen het besluit.
- Jij appelleert op grond van onrechtvaardigheid.
- Hij/zij appelleert aan de rechter.
- Wij appelleren aan de publieke opinie.
- Jullie appelleren aan mijn verantwoordelijkheidsgevoel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Appelleren with some of the pronouns.
- Ik appelleerde vaker in die tijd.
- Jij appelleerde altijd aan je eigenbelang.
- Hij/zij appelleerde tevergeefs aan de autoriteiten.
- Wij appelleerden regelmatig aan de samenleving.
- Jullie appelleerden aan onze vrijheid van meningsuiting.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Appelleren with some of the pronouns.
- Ik heb geappelleerd tegen de uitspraak.
- Jij hebt appèl gedaan op solidariteit.
- Hij/zij heeft geappelleerd aan de emoties van het publiek.
- Wij hebben een beroep gedaan op rechtvaardigheid.
- Jullie hebben geappelleerd aan ons gezond verstand.