articuleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | articuleer | articuleerde | heb gearticuleerd |
jij, je, u | articuleert | articuleerde | hebt gearticuleerd |
hij, zij, het | articuleert | articuleerde | heeft gearticuleerd |
wij | articuleren | articuleerden | hebben gearticuleerd |
jullie | articuleren | articuleerden | hebben gearticuleerd |
zij, ze | articuleren | articuleerden | hebben gearticuleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Articuleren with some of the pronouns.
- Ik articuleer duidelijk tijdens mijn presentaties.
- Jij articuleert goed als je Nederlands spreekt.
- Hij of zij articuleert met precisie in zijn of haar spraak.
- Wij articuleren zorgvuldig om misverstanden te voorkomen.
- Jullie articuleren luid en duidelijk tijdens de repetitie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Articuleren with some of the pronouns.
- Ik articuleerde niet zo duidelijk toen ik jonger was.
- Jij articuleerde vaak slordig tijdens het oefenen.
- Hij of zij articuleerde weliswaar correct, maar met weinig expressie.
- Wij articuleerden langzaam en methodisch tijdens de uitspraakoefeningen.
- Jullie articuleerden onduidelijk en snel tijdens het debat.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Articuleren with some of the pronouns.
- Ik heb duidelijk gearticuleerd tijdens mijn laatste toespraak.
- Jij hebt goed gearticuleerd tijdens de presentatie gisteren.
- Hij of zij heeft met precisie gearticuleerd in zijn of haar uitspraak.
- Wij hebben zorgvuldig gearticuleerd om verwarring te vermijden.
- Jullie hebben luid en duidelijk gearticuleerd tijdens het optreden.