balsemen

Conjugations List of Balsemen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbalsembalsemdeheb gebalsemd
jij, je, ubalsemtbalsemdehebt gebalsemd
hij, zij, hetbalsemtbalsemdeheeft gebalsemd
wijbalsemenbalsemdenhebben gebalsemd
julliebalsemenbalsemdenhebben gebalsemd
zij, zebalsemenbalsemdenhebben gebalsemd

Presens
Beta

Example presens sentences for Balsemen with some of the pronouns.

  • Ik balseem lichamen voor de begrafenis.
  • Jij balseemt lichamen voor de begrafenis.
  • Hij/Zij/Het balseemt lichamen voor de begrafenis.
  • Wij balsemen lichamen voor de begrafenis.
  • Jullie balsemen lichamen voor de begrafenis.
  • Zij balsemen lichamen voor de begrafenis.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Balsemen with some of the pronouns.

  • Ik balsemde lichamen voor de begrafenis.
  • Jij balsemde lichamen voor de begrafenis.
  • Hij/Zij/Het balsemde lichamen voor de begrafenis.
  • Wij balsemden lichamen voor de begrafenis.
  • Jullie balsemden lichamen voor de begrafenis.
  • Zij balsemden lichamen voor de begrafenis.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Balsemen with some of the pronouns.

  • Ik heb lichamen gebalsemd voor de begrafenis.
  • Jij hebt lichamen gebalsemd voor de begrafenis.
  • Hij/Zij/Het heeft lichamen gebalsemd voor de begrafenis.
  • Wij hebben lichamen gebalsemd voor de begrafenis.
  • Jullie hebben lichamen gebalsemd voor de begrafenis.
  • Zij hebben lichamen gebalsemd voor de begrafenis.