battelen

Conjugations List of Battelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbattelbatteldeheb gebatteld
jij, je, ubatteltbatteldehebt gebatteld
hij, zij, hetbatteltbatteldeheeft gebatteld
wijbattelenbatteldenhebben gebatteld
julliebattelenbatteldenhebben gebatteld
zij, zebattelenbatteldenhebben gebatteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Battelen with some of the pronouns.

  • Ik battle elke dag in de sportschool.
  • Jij battelt met je broer om de afstandsbediening.
  • Hij/zij battled met veel stress op het werk.
  • Wij battelen voor gerechtigheid en gelijkheid.
  • Jullie battelen in het spel om de hoogste score te halen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Battelen with some of the pronouns.

  • Ik battelde regelmatig tijdens mijn studententijd.
  • Jij battelde vroeger altijd met je zusje om speelgoed.
  • Hij/zij battelde moedig tegen de ziekte.
  • Wij battelden als team tijdens de voetbalwedstrijd.
  • Jullie battelden met elkaar over de beste strategie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Battelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gebatteld in het lokale debatteam.
  • Jij hebt al vaak gebatteld in deze competitie.
  • Hij/zij heeft vorige week gebatteld tegen zijn angst.
  • Wij hebben meegedaan en gebatteld in het karatetoernooi.
  • Jullie hebben tot nu toe goed gebatteld in dit project.