begrazen

Conjugations List of Begrazen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbegraasbegraasdeheb begraasd
jij, je, ubegraastbegraasdehebt begraasd
hij, zij, hetbegraastbegraasdeheeft begraasd
wijbegrazenbegraasdenhebben begraasd
julliebegrazenbegraasdenhebben begraasd
zij, zebegrazenbegraasdenhebben begraasd

Presens
Beta

Example presens sentences for Begrazen with some of the pronouns.

  • Ik begraas de weide met schapen.
  • Jij begraast de heuvels met koeien.
  • Hij/Zij/Het begraast het grasveld met geiten.
  • Wij begrazen de dijk met paarden.
  • Jullie begrazen het terrein met ezels.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Begrazen with some of the pronouns.

  • Ik begroef de weide met schapen.
  • Jij begroef de heuvels met koeien.
  • Hij/Zij/Het begroef het grasveld met geiten.
  • Wij begroeven de dijk met paarden.
  • Jullie begroeven het terrein met ezels.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Begrazen with some of the pronouns.

  • Ik heb de weide met schapen begraasd.
  • Jij hebt de heuvels met koeien begraasd.
  • Hij/Zij/Het heeft het grasveld met geiten begraasd.
  • Wij hebben de dijk met paarden begraasd.
  • Jullie hebben het terrein met ezels begraasd.