beleggen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beleg | belegde | heb belegd |
jij, je, u | belegt | belegde | hebt belegd |
hij, zij, het | belegt | belegde | heeft belegd |
wij | beleggen | belegden | hebben belegd |
jullie | beleggen | belegden | hebben belegd |
zij, ze | beleggen | belegden | hebben belegd |
PresensBeta
Example presens sentences for Beleggen with some of the pronouns.
- Ik beleg nu in aandelen.
- Hij belegt regelmatig in vastgoed.
- Zij beleggen hun geld in obligaties.
- Wij beleggen gezamenlijk in een beleggingsfonds.
- Jullie beleggen slim in cryptocurrencies.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beleggen with some of the pronouns.
- Ik belegde vroeger altijd in aandelen.
- Hij belegde vaak in vastgoed toen hij jonger was.
- Zij belegden hun geld voorheen in obligaties.
- Wij belegden gezamenlijk in een beleggingsfonds tijdens de crisis.
- Jullie belegden destijds slim in cryptocurrencies.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beleggen with some of the pronouns.
- Ik heb vorige maand in aandelen belegd.
- Hij heeft al meerdere keren in vastgoed belegd.
- Zij hebben hun geld in obligaties belegd.
- Wij hebben gezamenlijk in een beleggingsfonds belegd.
- Jullie hebben slim in cryptocurrencies belegd.