beslapen

Conjugations List of Beslapen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbeslaapbesliepheb beslapen
jij, je, ubeslaaptbesliephebt beslapen
hij, zij, hetbeslaaptbesliepheeft beslapen
wijbeslapenbesliepenhebben beslapen
julliebeslapenbesliepenhebben beslapen
zij, zebeslapenbesliepenhebben beslapen

Presens

Example presens sentences for Beslapen with some of the pronouns.

  • Ik beslaap mijn bed elke nacht.
  • Jij beslaapt vaak je wekker.
  • Hij beslaapt zijn lessen en haalt slechte cijfers.
  • Wij beslapen het hotel tijdens onze vakantie.
  • Zij beslapen de bank als er gasten blijven slapen.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Beslapen with some of the pronouns.

  • Vroeger besliep ik altijd mijn bed, maar nu slaap ik in een ander.
  • Toen ik jong was, besliep ik vaak mijn wekker en kwam te laat voor school.
  • Hij besliep zijn lessen regelmatig en dat veroorzaakte problemen.
  • Tijdens onze vorige vakantie besliepen wij een prachtig hotel aan de kust.
  • Zij besliepen de bank toen ze hier waren, omdat het zo comfortabel was.

Perfectum

Example perfectum sentences for Beslapen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn bed vannacht beslapen.
  • Jij hebt je wekker gisteren beslapen.
  • Hij heeft zijn lessen regelmatig beslapen en dat heeft invloed op zijn resultaten.
  • Wij hebben het hotel de hele week beslapen tijdens onze vakantie.
  • Zij hebben de bank meerdere keren beslapen toen ze bij ons logeerden.