bevochtigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bevochtig | bevochtigde | heb bevochtigd |
jij, je, u | bevochtigt | bevochtigde | hebt bevochtigd |
hij, zij, het | bevochtigt | bevochtigde | heeft bevochtigd |
wij | bevochtigen | bevochtigden | hebben bevochtigd |
jullie | bevochtigen | bevochtigden | hebben bevochtigd |
zij, ze | bevochtigen | bevochtigden | hebben bevochtigd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bevochtigen with some of the pronouns.
- Ik bevochtig de planten elke ochtend.
- Jij bevochtigt de doek voordat je het gebruikt.
- Hij bevochtigt zijn lippen met lippenbalsem.
- Zij bevochtigen de aarde voor het planten van de zaden.
- Wij bevochtigen de spons met water.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bevochtigen with some of the pronouns.
- Ik bevochtigde de planten elke dag toen ik nog in de tuin werkte.
- Jij bevochtigde de doek voordat je hem gebruikte om de tafel schoon te maken.
- Hij bevochtigde zijn lippen regelmatig met lippenbalsem.
- Zij bevochtigden de aarde voordat ze de bloembollen plantten.
- Wij bevochtigden de spons met water voordat we begonnen met schoonmaken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bevochtigen with some of the pronouns.
- Ik heb de bloemen bevochtigd voordat ik ze in de vaas deed.
- Jij hebt de grond bevochtigd voordat je de zaadjes hebt gezaaid.
- Hij heeft zijn handen bevochtigd voordat hij de klei begon te kneden.
- Zij hebben de doek bevochtigd om de tafel af te vegen.
- Wij hebben de verfborstels bevochtigd voordat we begonnen met schilderen.