bloemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bloem | bloemde | heb gebloemd |
jij, je, u | bloemt | bloemde | hebt gebloemd |
hij, zij, het | bloemt | bloemde | heeft gebloemd |
wij | bloemen | bloemden | hebben gebloemd |
jullie | bloemen | bloemden | hebben gebloemd |
zij, ze | bloemen | bloemden | hebben gebloemd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bloemen with some of the pronouns.
- Ik bloei de bloemen in mijn tuin.
- Jij bloeit de bloemen in de vaas.
- Hij/zij bloeit de bloemen in de bloemenwinkel.
- Wij bloeien de bloemen in de parken.
- Zij bloeien de bloemen op het balkon.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bloemen with some of the pronouns.
- Ik bloeide altijd de bloemen in mijn tuin.
- Jij bloeide vroeger de bloemen in de vaas.
- Hij/zij bloeide graag de bloemen in de bloemenwinkel.
- Wij bloeiden de bloemen vaak in de parken.
- Zij bloeiden de bloemen regelmatig op het balkon.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bloemen with some of the pronouns.
- Ik heb de bloemen in mijn tuin gebloeid.
- Jij hebt de bloemen in de vaas gebloeid.
- Hij/zij heeft de bloemen in de bloemenwinkel gebloeid.
- Wij hebben de bloemen in de parken gebloeid.
- Zij hebben de bloemen op het balkon gebloeid.