bosseleren

Conjugations List of Bosseleren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbosseleerbosseleerdeheb gebosseleerd
jij, je, ubosseleertbosseleerdehebt gebosseleerd
hij, zij, hetbosseleertbosseleerdeheeft gebosseleerd
wijbosselerenbosseleerdenhebben gebosseleerd
julliebosselerenbosseleerdenhebben gebosseleerd
zij, zebosselerenbosseleerdenhebben gebosseleerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Bosseleren with some of the pronouns.

  • Ik bosselmeer graag op zaterdagochtend.
  • Jij bosselmeert altijd met veel enthousiasme.
  • Hij/Zij bosselmeert vaak in de avonduren.
  • Wij bosselmeren samen in het park.
  • Jullie bosselmeren regelmatig op wedstrijden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bosseleren with some of the pronouns.

  • Vroeger bosselmeerde ik elke week met mijn vrienden.
  • Toen ik jong was, bosselmeerde jij altijd fanatiek.
  • Hij/Zij bosselmeerde vroeger bij een professionele club.
  • Wij bosselmeerden vroeger in deze zaal.
  • Jullie bosselmeerden altijd met veel plezier tijdens de vakanties.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bosseleren with some of the pronouns.

  • Ik heb gebosseld in het lokale toernooi.
  • Jij hebt al veel gebozzeld dit jaar.
  • Hij/Zij heeft de eerste prijs gebozzeld.
  • Wij hebben intensief gebozzeld tijdens de trainingen.
  • Jullie hebben succesvol gebozzeld tegen het rivaliserende team.