bostonneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bostonneer | bostonneerde | heb gebostonneerd |
jij, je, u | bostonneert | bostonneerde | hebt gebostonneerd |
hij, zij, het | bostonneert | bostonneerde | heeft gebostonneerd |
wij | bostonneren | bostonneerden | hebben gebostonneerd |
jullie | bostonneren | bostonneerden | hebben gebostonneerd |
zij, ze | bostonneren | bostonneerden | hebben gebostonneerd |
Presens
Example presens sentences for Bostonneren with some of the pronouns.
- Ik bostonneer in de keuken.
- Jij bostonneert met veel precisie.
- Hij bostonneert de vloer grondig.
- Zij bostonneert regelmatig in haar vrije tijd.
- Wij bostonneren samen het huis.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bostonneren with some of the pronouns.
- Vroeger bostonneerde ik elke dag.
- Toen jij langskwam, was ik aan het bostonneren.
- Hij bostonneerde altijd voordat hij gasten ontving.
- Zij bostonneerden regelmatig samen.
- Elke zomer bostonneerden wij het terras.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bostonneren with some of the pronouns.
- Ik heb gebostonneerd in de woonkamer.
- Jij bent nauwgezet aan het bostonneren geweest.
- Hij heeft de vloer al gebostonneerd.
- Zij is pas begonnen met bostonneren.
- Wij hebben vorige week samen gebostonneerd.