brevieren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | brevier | brevierde | heb gebrevierd |
jij, je, u | breviert | brevierde | hebt gebrevierd |
hij, zij, het | breviert | brevierde | heeft gebrevierd |
wij | brevieren | brevierden | hebben gebrevierd |
jullie | brevieren | brevierden | hebben gebrevierd |
zij, ze | brevieren | brevierden | hebben gebrevierd |
PresensBeta
Example presens sentences for Brevieren with some of the pronouns.
- Ik brevier elke dag voor het slapengaan.
- Jij breviert regelmatig in de ochtend.
- Hij/Zij/Het breviert met toewijding.
- Wij brevieren samen in de kerk.
- Jullie brevieren graag in stilte.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Brevieren with some of the pronouns.
- Ik brevierde elke avond tijdens mijn jeugd.
- Jij brevierde altijd met volle aandacht.
- Hij/Zij/Het brevierde in die periode dagelijks.
- Wij brevierden gezamenlijk in de oude kapel.
- Jullie brevierden vroeger vaak in de natuur.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Brevieren with some of the pronouns.
- Ik heb gebrevierd voordat ik naar bed ging.
- Jij hebt al eerder gebrevierd, nietwaar?
- Hij/Zij/Het heeft het brevieren vandaag overgeslagen.
- Wij hebben samen gebrevierd tijdens ons retraite.
- Jullie hebben vorige week gebrevierd op de heilige plek.