broeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | broei | broeide | heb gebroeid |
jij, je, u | broeit | broeide | hebt gebroeid |
hij, zij, het | broeit | broeide | heeft gebroeid |
wij | broeien | broeiden | hebben gebroeid |
jullie | broeien | broeiden | hebben gebroeid |
zij, ze | broeien | broeiden | hebben gebroeid |
Presens
Example presens sentences for Broeien with some of the pronouns.
- Ik broei op een idee.
- Jij broeit over de situatie.
- Hij/Zij/Het broeit in de tuin.
- Wij broeien op een plan.
- Jullie broeien over de beslissing.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Broeien with some of the pronouns.
- Ik broeide vroeger zaden in de moestuin.
- Jij broeide langzaam je plannen uit.
- Hij/Zij/Het broeide altijd geheimzinnige plannen.
- Wij broeiden samen aan ons project.
- Jullie broeiden vol verwachting op de resultaten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Broeien with some of the pronouns.
- Ik heb gebroeid in de kas.
- Jij hebt gebroeid in de zon.
- Hij/Zij/Het heeft gebroeid in de broedmachine.
- Wij hebben gebroeid voor het experiment.
- Jullie hebben gebroeid met veel geduld.