coaten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | coat | coatte | heb gecoat |
jij, je, u | coat | coatte | hebt gecoat |
hij, zij, het | coat | coatte | heeft gecoat |
wij | coaten | coatten | hebben gecoat |
jullie | coaten | coatten | hebben gecoat |
zij, ze | coaten | coatten | hebben gecoat |
PresensBeta
Example presens sentences for Coaten with some of the pronouns.
- Ik coat mijn jas voordat ik naar buiten ga.
- Jij coatt je fiets met een beschermende laag.
- Hij/Zij coatt regelmatig zijn/haar meubels om ze te beschermen.
- Wij coaten de muren met een nieuwe verflaag.
- Jullie coaten de metalen oppervlakken voor extra duurzaamheid.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Coaten with some of the pronouns.
- Toen ik naar buiten ging, coatte ik mijn jas.
- Vroeger coatte jij je fiets met een beschermende laag.
- Hij/Zij coatte regelmatig zijn/haar meubels om ze te beschermen.
- In het verleden coatten wij de muren met een nieuwe verflaag.
- Jullie coatten de metalen oppervlakken altijd voor extra duurzaamheid.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Coaten with some of the pronouns.
- Ik heb mijn jas gecoat voordat ik naar buiten ging.
- Jij hebt je fiets gecoat met een beschermende laag.
- Hij/Zij heeft regelmatig zijn/haar meubels gecoat om ze te beschermen.
- Wij hebben de muren gecoat met een nieuwe verflaag.
- Jullie hebben de metalen oppervlakken gecoat voor extra duurzaamheid.