deugen

Conjugations List of Deugen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdeugdeugdeheb gedeugd
jij, je, udeugtdeugdehebt gedeugd
hij, zij, hetdeugtdeugdeheeft gedeugd
wijdeugendeugdenhebben gedeugd
julliedeugendeugdenhebben gedeugd
zij, zedeugendeugdenhebben gedeugd

Presens
Beta

Example presens sentences for Deugen with some of the pronouns.

  • Hij deugt als voetballer.
  • Ik deug voor dit werk.
  • Jij deugt als vriendin.
  • Wij deugen als team.
  • Zij deugen als ouders.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Deugen with some of the pronouns.

  • Hij deugde als voetballer.
  • Ik deugde voor dit werk.
  • Jij deugde als vriendin.
  • Wij deugden als team.
  • Zij deugden als ouders.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Deugen with some of the pronouns.

  • Hij heeft gedeugd als voetballer.
  • Ik heb gedeugd voor dit werk.
  • Jij hebt gedeugd als vriendin.
  • Wij hebben gedeugd als team.
  • Zij hebben gedeugd als ouders.