dichttimmeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | timmer dicht | timmerde dicht | heb dichtgetimmerd |
jij, je, u | timmert dicht | timmerde dicht | hebt dichtgetimmerd |
hij, zij, het | timmert dicht | timmerde dicht | heeft dichtgetimmerd |
wij | timmeren dicht | timmerden dicht | hebben dichtgetimmerd |
jullie | timmeren dicht | timmerden dicht | hebben dichtgetimmerd |
zij, ze | timmeren dicht | timmerden dicht | hebben dichtgetimmerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Dichttimmeren with some of the pronouns.
- Ik timmer de ruimte dicht.
- Jij timmert de schutting dicht.
- Hij timmert het raam dicht.
- Zij timmert de kast dicht.
- We timmeren de vloer dicht.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dichttimmeren with some of the pronouns.
- Ik timmerde de ruimte dicht.
- Jij timmerde de schutting dicht.
- Hij timmerde het raam dicht.
- Zij timmerde de kast dicht.
- We timmerden de vloer dicht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dichttimmeren with some of the pronouns.
- Ik heb de ruimte dichtgetimmerd.
- Jij hebt de schutting dichtgetimmerd.
- Hij heeft het raam dichtgetimmerd.
- Zij heeft de kast dichtgetimmerd.
- We hebben de vloer dichtgetimmerd.