dogen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doog | doogde | heb gedoogd |
jij, je, u | doogt | doogde | hebt gedoogd |
hij, zij, het | doogt | doogde | heeft gedoogd |
wij | dogen | doogden | hebben gedoogd |
jullie | dogen | doogden | hebben gedoogd |
zij, ze | dogen | doogden | hebben gedoogd |
PresensBeta
Example presens sentences for Dogen with some of the pronouns.
- Ik doog de regen en blijf buiten staan.
- Jij doogt je handen voordat je gaat eten.
- Hij/Zij/Het doogt graag in de zon.
- Wij doogen onze planten regelmatig.
- Jullie doogen altijd je best om te slagen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dogen with some of the pronouns.
- Ik dog de regen en bleef buiten staan.
- Jij dog je handen voordat je ging eten.
- Hij/Zij/Het dog graag in de zon.
- Wij dogen onze planten regelmatig.
- Jullie dogden altijd je best om te slagen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dogen with some of the pronouns.
- Ik heb gedoogd dat ze te laat kwamen.
- Jij hebt je handen gedoogd voordat je ging eten.
- Hij/Zij/Het heeft graag in de zon gedoogd.
- Wij hebben onze planten regelmatig gedoogd.
- Jullie hebben altijd je best gedoogd om te slagen.