opbloeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bloei op | bloeide op | ben opgebloeid |
jij, je, u | bloeit op | bloeide op | bent opgebloeid |
hij, zij, het | bloeit op | bloeide op | is opgebloeid |
wij | bloeien op | bloeiden op | zijn opgebloeid |
jullie | bloeien op | bloeiden op | zijn opgebloeid |
zij, ze | bloeien op | bloeiden op | zijn opgebloeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Opbloeien with some of the pronouns.
- De bloemen bloeien prachtig op in de lente.
- Mijn carrière bloeit langzaam op na jaren hard werken.
- Het evenement bloeit elk jaar op met meer deelnemers.
- De stad opent nieuwe parken en bloeit op als groene oase.
- Onze vriendschap bloeit op sinds we elkaar beter hebben leren kennen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opbloeien with some of the pronouns.
- Vroeger bloeide de economie van dit land op door de handel.
- Tijdens mijn jeugd bloeide het dorpje waar ik opgroeide op tot een bruisende gemeenschap.
- Toen we jong waren, bloeide onze liefde voor elkaar op in de zomer van ons leven.
- In de jaren '80 bloeide de muziekscene in deze stad op met veel nieuwe bands.
- Terwijl ik wandelde, zag ik hoe de natuur om me heen opbloeide in de lentezon.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opbloeien with some of the pronouns.
- De tuin is opgebloeid na de regenbuien van gisteren.
- Ik ben helemaal opgebloeid sinds ik ben begonnen met sporten.
- Na hun scheiding zijn ze allebei opgebloeid en hebben ze een nieuw leven opgebouwd.
- Met de juiste zorg zijn de planten prachtig opgebloeid.
- Hij heeft zijn creatieve talenten opgebloeid tot ware meesterwerken.