doodrijden

Conjugations List of Doodrijden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrij doodreed doodheb doodgereden
jij, je, urijdt doodreed doodhebt doodgereden
hij, zij, hetrijdt doodreed doodheeft doodgereden
wijrijden doodreden doodhebben doodgereden
jullierijden doodreden doodhebben doodgereden
zij, zerijden doodreden doodhebben doodgereden

Presens
Beta

Example presens sentences for Doodrijden with some of the pronouns.

  • Ik rijd een fiets dood.
  • Hij rijdt te snel en kan iemand doodrijden.
  • Wij willen voorkomen dat mensen worden doodgereden.
  • Jullie moeten voorzichtig rijden om niemand dood te rijden.
  • De automobilist rijdt regelmatig bijna mensen dood.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Doodrijden with some of the pronouns.

  • Ik reed vroeger vaak te hard en had bijna een kind doodgereden.
  • Hij reed in het donker tegen een boom en had zichzelf kunnen doodrijden.
  • Wij reden langzaam omdat we bang waren om een dier dood te rijden.
  • Jullie reden altijd voorzichtig en hebben nooit iemand doodgereden.
  • De vrachtwagenchauffeur reed slordig en had bijna een voetganger doodgereden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Doodrijden with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een hond doodgereden.
  • Hij is vorige maand bijna een fietser doodgereden.
  • Wij zijn gelukkig nog nooit iemand doodgereden.
  • Jullie hebben in die straat al twee keer een kat doodgereden.
  • De bestuurder heeft spijt van het feit dat hij iemand heeft doodgereden.