doorleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | leer door | leerde door | heb doorgeleerd |
jij, je, u | leert door | leerde door | hebt doorgeleerd |
hij, zij, het | leert door | leerde door | heeft doorgeleerd |
wij | leren door | leerden door | hebben doorgeleerd |
jullie | leren door | leerden door | hebben doorgeleerd |
zij, ze | leren door | leerden door | hebben doorgeleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Doorleren with some of the pronouns.
- Ik leer door voor mijn examen.
- Hij leert door om zijn kennis te vergroten.
- Zij leren door voor hun toekomstige carrière.
- We leren door om ons Nederlands te verbeteren.
- Jullie leren door voor jullie volgende les.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doorleren with some of the pronouns.
- Ik leerde door voor mijn examen.
- Hij leerde door om zijn kennis te vergroten.
- Zij leerden door voor hun toekomstige carrière.
- We leerden door om ons Nederlands te verbeteren.
- Jullie leerden door voor jullie volgende les.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doorleren with some of the pronouns.
- Ik heb doorgelerd voor mijn examen.
- Hij heeft doorgelerd om zijn kennis te vergroten.
- Zij hebben doorgelerd voor hun toekomstige carrière.
- We hebben doorgelerd om ons Nederlands te verbeteren.
- Jullie hebben doorgelerd voor jullie volgende les.