endosseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | endosseer | endosseerde | heb geëndosseerd |
jij, je, u | endosseert | endosseerde | hebt geëndosseerd |
hij, zij, het | endosseert | endosseerde | heeft geëndosseerd |
wij | endosseren | endosseerden | hebben geëndosseerd |
jullie | endosseren | endosseerden | hebben geëndosseerd |
zij, ze | endosseren | endosseerden | hebben geëndosseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Endosseren with some of the pronouns.
- Ik endosseer de factuur.
- Jij endosseert het pakketje.
- Hij endosseert de cheque.
- Wij endosseren de documenten.
- Zij endosseren de overeenkomst.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Endosseren with some of the pronouns.
- Ik endosseerde de factuur.
- Jij endosseerde het pakketje.
- Hij endosseerde de cheque.
- Wij endosseerden de documenten.
- Zij endosseerden de overeenkomst.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Endosseren with some of the pronouns.
- Ik heb de factuur geëndosseerd.
- Jij hebt het pakketje geëndosseerd.
- Hij heeft de cheque geëndosseerd.
- Wij hebben de documenten geëndosseerd.
- Zij hebben de overeenkomst geëndosseerd.