faken

Conjugations List of Faken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfakefaketeheb gefaket
jij, je, ufaketfaketehebt gefaket
hij, zij, hetfaketfaketeheeft gefaket
wijfakenfaketenhebben gefaket
julliefakenfaketenhebben gefaket
zij, zefakenfaketenhebben gefaket

Presens
Beta

Example presens sentences for Faken with some of the pronouns.

  • Ik fake altijd een glimlach, zelfs als ik me verdrietig voel.
  • Jij faket dat je ziek bent om niet naar school te hoeven gaan.
  • Hij of zij faket zijn of haar interesse in het onderwerp.
  • Wij faken niet dat we het leuk vinden, we hebben echt plezier!
  • Jullie faken vaak onschuld, maar ik ken jullie geheimen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Faken with some of the pronouns.

  • Vroeger fakete ik mijn interesse in sport, maar nu ben ik er echt van gaan houden.
  • Toen ik jonger was, fakete ik altijd ziekte om niet naar familiefeesten te hoeven gaan.
  • Hij of zij fakete altijd enthousiasme tijdens presentaties, maar was eigenlijk heel nerveus.
  • Wij faketen dat we de opdracht begrepen, maar eigenlijk snapten we er niets van.
  • Jullie faketen vriendschap met hem, maar jullie spraken achter zijn rug om slecht over hem.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Faken with some of the pronouns.

  • Ik heb gefaket dat ik druk bezig was, terwijl ik eigenlijk niets deed.
  • Jij hebt de hele tijd gefaket dat je alles onder controle had.
  • Hij of zij heeft nooit gefaket dat hij of zij iemand anders was.
  • Wij hebben gisteren gefaket dat we niet thuis waren toen de buren aanbelden.
  • Jullie hebben al die tijd tegen ons gefaket over jullie plannen.