mousseren

Conjugations List of Mousseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmousseermousseerdeheb gemousseerd
jij, je, umousseertmousseerdehebt gemousseerd
hij, zij, hetmousseertmousseerdeheeft gemousseerd
wijmousserenmousseerdenhebben gemousseerd
julliemousserenmousseerdenhebben gemousseerd
zij, zemousserenmousseerdenhebben gemousseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Mousseren with some of the pronouns.

  • Ik moussseer de champagne voor het feest.
  • Jij moussseert de wijn goed.
  • Hij/Zij moussseert de vruchtensap voorzichtig.
  • Wij moussseeren de drankjes voorbereidend op het diner.
  • Zij moussseeren de limonade met verse vruchten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Mousseren with some of the pronouns.

  • Vroeger moussseerde ik altijd de champagne voor het feest.
  • Toen moussseerde jij de wijn goed.
  • Hij/Zij moussseerde de vruchtensap voorzichtig vorige week.
  • In die tijd moussseerden wij de drankjes voorbereidend op het diner.
  • Zij moussseerden vroeger de limonade met verse vruchten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Mousseren with some of the pronouns.

  • Ik heb de champagne gemoussseerd voor het feest.
  • Jij hebt de wijn goed gemoussseerd.
  • Hij/Zij heeft de vruchtensap voorzichtig gemoussseerd.
  • Wij hebben de drankjes voorbereid op het diner.
  • Zij hebben de limonade met verse vruchten gemoussseerd.