kafferen

Conjugations List of Kafferen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkafferkafferdeheb gekafferd
jij, je, ukaffertkafferdehebt gekafferd
hij, zij, hetkaffertkafferdeheeft gekafferd
wijkafferenkafferdenhebben gekafferd
julliekafferenkafferdenhebben gekafferd
zij, zekafferenkafferdenhebben gekafferd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kafferen with some of the pronouns.

  • Ik kaffer regelmatig tegen mijn collega's.
  • Jij kaffert altijd op anderen zonder reden.
  • Hij/Zij kaffert vaak over politieke kwesties.
  • Wij kafferen soms op het slechte weer in Nederland.
  • Jullie kafferen te veel over kleine dingen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kafferen with some of the pronouns.

  • Ik kafferde vroeger veel op mijn ouders toen ik een tiener was.
  • Jij kafferde altijd op je broertje en maakte hem aan het huilen.
  • Hij/Zij kafferde regelmatig tijdens de vergaderingen van het team.
  • Wij kafferden vroeger op onze leraar, maar nu begrijpen we hem beter.
  • Jullie kafferden voortdurend op de buren om hun lawaai.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kafferen with some of the pronouns.

  • Ik heb gekafferd tegen mijn buurman omdat hij mijn auto beschadigde.
  • Jij bent altijd op anderen blijven kafferen, maar je verandert nooit.
  • Hij/Zij is de hele dag door blijven kafferen over zijn problemen.
  • Wij hebben vorige week flink gekafferd op het feestje.
  • Jullie zijn te lang blijven kafferen over die oude kwestie.