fantaseren

Conjugations List of Fantaseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfantaseerfantaseerdeheb gefantaseerd
jij, je, ufantaseertfantaseerdehebt gefantaseerd
hij, zij, hetfantaseertfantaseerdeheeft gefantaseerd
wijfantaserenfantaseerdenhebben gefantaseerd
julliefantaserenfantaseerdenhebben gefantaseerd
zij, zefantaserenfantaseerdenhebben gefantaseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Fantaseren with some of the pronouns.

  • Ik fantaseer over mijn toekomstige reis naar Italië.
  • Jij fantaseert vaak over spannende avonturen.
  • Hij fantaseert over het winnen van de loterij.
  • Zij fantaseren over een romantisch diner bij kaarslicht.
  • Wij fantaseren over een wereldreis maken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Fantaseren with some of the pronouns.

  • Vroeger fantaseerde ik over vliegen als een vogel.
  • Toen ik jong was, fantaseerde jij over het vinden van een verborgen schat.
  • Hij fantaseerde regelmatig over een leven in een kasteel.
  • Zij fantaseerden altijd over het worden van professionele dansers.
  • Wij fantaseerden vroeger over een leven als superhelden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Fantaseren with some of the pronouns.

  • Ik heb gefantaseerd over een carrièreverandering.
  • Jij hebt vaak gefantaseerd over een leven als rockster.
  • Hij heeft veel gefantaseerd over het ontmoeten van zijn favoriete beroemdheid.
  • Zij hebben lang gefantaseerd over een huis aan zee.
  • Wij hebben samen gefantaseerd over een eigen bedrijf starten.