goeddoen

Conjugations List of Goeddoen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdoe goeddeed goedheb goedgedaan
jij, je, udoet goeddeed goedhebt goedgedaan
hij, zij, hetdoet goeddeed goedheeft goedgedaan
wijdoen goeddeden goedhebben goedgedaan
julliedoen goeddeden goedhebben goedgedaan
zij, zedoen goeddeden goedhebben goedgedaan

Presens
Beta

Example presens sentences for Goeddoen with some of the pronouns.

  • Ik doe goed aan het milieu door afval te scheiden.
  • Jij doet goed door regelmatig te sporten.
  • Hij doet goed in de maatschappij door vrijwilligerswerk te doen.
  • Zij doen goed door anderen te helpen.
  • Wij doen goed door bewust te consumeren.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Goeddoen with some of the pronouns.

  • Ik deed goed door vrijwilligerswerk te verrichten.
  • Jij deed goed toen je geld aan daklozen gaf.
  • Hij deed goed door zijn tijd te besteden aan goede doelen.
  • Zij deden goed door ouderen te ondersteunen.
  • Wij deden goed door voedselpakketten uit te delen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Goeddoen with some of the pronouns.

  • Ik heb goedgedaan aan een goed doel.
  • Jij hebt goedgedaan door je buurman te helpen.
  • Hij heeft goedgedaan aan de gemeenschap door geld in te zamelen.
  • Zij hebben goedgedaan door bloed te doneren.
  • Wij hebben goedgedaan aan het milieu door zonnepanelen te installeren.