goedhouden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hou goed houd goed | hield goed | heb goedgehouden |
jij, je, u | houdt goed | hield goed | hebt goedgehouden |
hij, zij, het | houdt goed | hield goed | heeft goedgehouden |
wij | houden goed | hielden goed | hebben goedgehouden |
jullie | houden goed | hielden goed | hebben goedgehouden |
zij, ze | houden goed | hielden goed | hebben goedgehouden |
PresensBeta
Example presens sentences for Goedhouden with some of the pronouns.
- Ik houd mijn belofte goed.
- Jij houdt je kamer goed.
- Hij houdt zijn woord goed.
- Zij houdt haar conditie goed.
- Wij houden de traditie goed.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Goedhouden with some of the pronouns.
- Ik hield mijn belofte goed.
- Jij hield je kamer goed.
- Hij hield zijn woord goed.
- Zij hield haar conditie goed.
- Wij hielden de traditie goed.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Goedhouden with some of the pronouns.
- Ik heb mijn belofte goedgehouden.
- Jij hebt je kamer goedgehouden.
- Hij heeft zijn woord goedgehouden.
- Zij heeft haar conditie goedgehouden.
- Wij hebben de traditie goedgehouden.