griezelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | griezel | griezelde | heb gegriezeld |
jij, je, u | griezelt | griezelde | hebt gegriezeld |
hij, zij, het | griezelt | griezelde | heeft gegriezeld |
wij | griezelen | griezelden | hebben gegriezeld |
jullie | griezelen | griezelden | hebben gegriezeld |
zij, ze | griezelen | griezelden | hebben gegriezeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Griezelen with some of the pronouns.
- Ik griezel van enge films.
- Jij griezelt altijd bij spinnen.
- Hij/zij griezelt van bloederige scènes.
- Wij griezelen samen tijdens het kijken van horrorfilms.
- Jullie griezelen vaak tijdens halloweenfeestjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Griezelen with some of the pronouns.
- Ik griezelde vroeger altijd bij het horen van spookverhalen.
- Jij griezelde als kind vaak bij donkere plekken.
- Hij/zij griezelde iedere keer als hij/zij een eng geluid hoorde.
- Wij griezelden regelmatig tijdens onze kampeervakanties.
- Jullie griezelden soms bij het lezen van enge boeken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Griezelen with some of the pronouns.
- Ik heb gegriezeld toen ik die enge film zag.
- Jij bent al eerder gegriezeld bij dat spookhuis.
- Hij/zij heeft vaak gegriezeld tijdens spannende momenten.
- Wij zijn gisteravond flink gegriezeld tijdens de horrorfilm.
- Jullie hebben al meerdere keren gegriezeld op die enge achtbaan.