halzen

Conjugations List of Halzen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhalshalsdeheb gehalsd
jij, je, uhalsthalsdehebt gehalsd
hij, zij, hethalsthalsdeheeft gehalsd
wijhalzenhalsdenhebben gehalsd
julliehalzenhalsdenhebben gehalsd
zij, zehalzenhalsdenhebben gehalsd

Presens
Beta

Example presens sentences for Halzen with some of the pronouns.

  • Ik hals nu naar de finish.
  • Jij hals elke ochtend door het park.
  • Hij/Zij hetst graag met zijn/haar vrienden.
  • Wij halsen samen naar de bioscoop.
  • Jullie halzen vaak naar het strand.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Halzen with some of the pronouns.

  • Ik halsde vroeger altijd met mijn broers en zussen.
  • Jij halsde regelmatig in de oude stad.
  • Hij/Zij halsde in zijn/haar jongere jaren veel naar festivals.
  • Wij halsden gisterenavond naar het concert.
  • Jullie halsden langs de grachten van Amsterdam.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Halzen with some of the pronouns.

  • Ik heb gehalsd tijdens de wedstrijd.
  • Jij bent naar de juiste plek gehalst.
  • Hij/Zij is al meerdere keren naar dat concert gehalst.
  • Wij hebben gisteren naar een leuke film gehalst.
  • Jullie zijn naar de top van de berg gehalst.