hijgen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hijg | hijgde | heb gehijgd |
jij, je, u | hijgt | hijgde | hebt gehijgd |
hij, zij, het | hijgt | hijgde | heeft gehijgd |
wij | hijgen | hijgden | hebben gehijgd |
jullie | hijgen | hijgden | hebben gehijgd |
zij, ze | hijgen | hijgden | hebben gehijgd |
PresensBeta
Example presens sentences for Hijgen with some of the pronouns.
- De hond hijgt na het rennen.
- Ik hoorde hem hijgen tijdens de workout.
- Wanneer het warm is, hijgt hij vaak.
- De oude man hijgt van het traplopen.
- Na het rennen moeten we altijd hijgen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hijgen with some of the pronouns.
- De hond hijgde na het rennen.
- Ik hoorde hem hijgen tijdens de workout.
- Toen het warm was, hijgde hij vaak.
- De oude man hijgde van het traplopen.
- Vroeger moesten we altijd hijgen na het rennen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hijgen with some of the pronouns.
- Hij heeft gehijgd na het rennen.
- Ik heb hem horen hijgen tijdens de workout.
- Het is warm geweest, daarom heeft hij vaak gehijgd.
- De oude man heeft gehijgd van het traplopen.
- We hebben altijd moeten hijgen na het rennen.