hinken

Conjugations List of Hinken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhinkhinkteheb gehinkt
jij, je, uhinkthinktehebt gehinkt
hij, zij, hethinkthinkteheeft gehinkt
wijhinkenhinktenhebben gehinkt
julliehinkenhinktenhebben gehinkt
zij, zehinkenhinktenhebben gehinkt

Presens
Beta

Example presens sentences for Hinken with some of the pronouns.

  • Ik hink.
  • Jij hinkt naar school.
  • Hij hinkt met zijn gebroken been.
  • Wij hinken in het park.
  • Zij hinken samen over de straat.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Hinken with some of the pronouns.

  • Ik hinkelde toen ik klein was.
  • Jij hinkelde graag op het schoolplein.
  • Hij hinkelde drie rondes in de gymzaal.
  • Wij hinkelenden samen door de gangen.
  • Zij hinkeldden naar de speeltuin.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Hinken with some of the pronouns.

  • Ik heb gehinkt naar de winkel.
  • Jij bent naar huis gehinkt.
  • Hij heeft vroeger veel gehinkt.
  • Wij zijn over het grasveld gehinkt.
  • Zij hebben een wedstrijd gehinkt.