jufferen

Conjugations List of Jufferen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikjufferjufferdeheb gejufferd
jij, je, ujuffertjufferdehebt gejufferd
hij, zij, hetjuffertjufferdeheeft gejufferd
wijjufferenjufferdenhebben gejufferd
julliejufferenjufferdenhebben gejufferd
zij, zejufferenjufferdenhebben gejufferd

Presens

Example presens sentences for Jufferen with some of the pronouns.

  • Ik juffer
  • Jij juffert
  • Hij/Zij juffert
  • Wij jufferen
  • Zij jufferen

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Jufferen with some of the pronouns.

  • Ik jufferde
  • Jij jufferde
  • Hij/Zij jufferde
  • Wij jufferden
  • Zij jufferden

Perfectum

Example perfectum sentences for Jufferen with some of the pronouns.

  • Ik heb gejufferd
  • Jij hebt gejufferd
  • Hij/Zij heeft gejufferd
  • Wij hebben gejufferd
  • Zij hebben gejufferd