kaderen

Conjugations List of Kaderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkaderkaderdeheb gekaderd
jij, je, ukadertkaderdehebt gekaderd
hij, zij, hetkadertkaderdeheeft gekaderd
wijkaderenkaderdenhebben gekaderd
julliekaderenkaderdenhebben gekaderd
zij, zekaderenkaderdenhebben gekaderd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kaderen with some of the pronouns.

  • Ik kader regelmatig mooie foto's in.
  • Jij kadert je gedachten en ervaringen in een dagboek in.
  • Hij/zij/het kadert de oude foto's in een mooie fotolijst.
  • Wij kaderen de kunstwerken zorgvuldig in voor de tentoonstelling.
  • Jullie kaderen de belangrijke informatie in een overzichtelijke presentatie in.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kaderen with some of the pronouns.

  • Vroeger kaderde ik vaak tekeningen in.
  • Toen ik jong was, kaderde jij je gedichten in.
  • Hij/zij/het kaderde altijd zijn/haar gedachten in met creatieve illustraties.
  • Wij kaderden vroeger onze vakantiefoto's in eenvoudige lijstjes.
  • Jullie kaderden de verhalen van vroeger in met levendige details.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kaderen with some of the pronouns.

  • Ik heb de schilderijen ingekaderd.
  • Jij hebt je diploma mooi ingekaderd.
  • Hij/zij/het heeft de foto's professioneel ingekaderd.
  • Wij hebben de herinneringen prachtig ingekaderd.
  • Jullie hebben de tekst netjes ingekaderd.