kekkeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kekker | kekkerde | heb gekekkerd |
jij, je, u | kekkert | kekkerde | hebt gekekkerd |
hij, zij, het | kekkert | kekkerde | heeft gekekkerd |
wij | kekkeren | kekkerden | hebben gekekkerd |
jullie | kekkeren | kekkerden | hebben gekekkerd |
zij, ze | kekkeren | kekkerden | hebben gekekkerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Kekkeren with some of the pronouns.
- De vogels kekkeren vrolijk in de bomen.
- Ik kekker regelmatig als ik blij ben.
- Jij kekkert luid tijdens het zingen.
- Hij kekkert altijd wanneer hij opgewonden is.
- Wij kekkeren samen met de andere dieren in het bos.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kekkeren with some of the pronouns.
- De vogels kekkerden vrolijk in de bomen.
- Ik kekkerde regelmatig als ik blij was.
- Jij kekerde luid tijdens het zingen.
- Hij kekerde altijd wanneer hij opgewonden was.
- Wij kekkerden samen met de andere dieren in het bos.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kekkeren with some of the pronouns.
- De vogels hebben vrolijk gekekkerd in de bomen.
- Ik heb regelmatig gekekkerd als ik blij was.
- Jij hebt luid gekekkerd tijdens het zingen.
- Hij heeft altijd gekekkerd wanneer hij opgewonden was.
- Wij hebben samen met de andere dieren in het bos gekekkerd.