tegenlopen

Conjugations List of Tegenlopen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikloop tegenliep tegenheb tegengelopen
jij, je, uloopt tegenliep tegenhebt tegengelopen
hij, zij, hetloopt tegenliep tegenheeft tegengelopen
wijlopen tegenliepen tegenhebben tegengelopen
jullielopen tegenliepen tegenhebben tegengelopen
zij, zelopen tegenliepen tegenhebben tegengelopen

Presens
Beta

Example presens sentences for Tegenlopen with some of the pronouns.

  • Ik loop tegen.
  • Jij loopt tegen.
  • Hij loopt tegen.
  • Wij lopen tegen.
  • Zij lopen tegen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tegenlopen with some of the pronouns.

  • Ik liep tegen.
  • Jij liep tegen.
  • Hij liep tegen.
  • Wij liepen tegen.
  • Zij liepen tegen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tegenlopen with some of the pronouns.

  • Ik ben tegengelopen.
  • Jij bent tegengelopen.
  • Hij is tegengelopen.
  • Wij zijn tegengelopen.
  • Zij zijn tegengelopen.