klampen

Conjugations List of Klampen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikklampklampteheb geklampt
jij, je, uklamptklamptehebt geklampt
hij, zij, hetklamptklampteheeft geklampt
wijklampenklamptenhebben geklampt
jullieklampenklamptenhebben geklampt
zij, zeklampenklamptenhebben geklampt

Presens
Beta

Example presens sentences for Klampen with some of the pronouns.

  • Ik klamp me vast aan de hoop op een betere toekomst.
  • Jij klampt je vaak vast aan oude gewoontes.
  • Hij klampt zich wanhopig vast aan zijn geloof.
  • Zij klampen zich vast aan elkaar in moeilijke tijden.
  • Wij klampen ons graag vast aan positieve herinneringen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Klampen with some of the pronouns.

  • Ik klampte me vroeger vaak vast aan mijn knuffelbeer.
  • Jij klampte je altijd vast aan je moeders hand.
  • Hij klampte zich wanhopig vast aan de hoop op genezing.
  • Zij klampten zich vast aan de mogelijkheid van verandering.
  • Wij klampten ons in die tijd vast aan elkaar voor steun.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Klampen with some of the pronouns.

  • Ik heb me vastgeklampt aan de leuning om niet te vallen.
  • Jij hebt je vaak vastgeklampt aan de mening van anderen.
  • Hij heeft zich wanhopig vastgeklampt aan zijn baan.
  • Zij hebben zich vastgeklampt aan het idee van succes.
  • Wij hebben ons graag vastgeklampt aan elkaars steun.