krielen

Conjugations List of Krielen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkrielkrieldeheb gekrield
jij, je, ukrieltkrieldehebt gekrield
hij, zij, hetkrieltkrieldeheeft gekrield
wijkrielenkrieldenhebben gekrield
julliekrielenkrieldenhebben gekrield
zij, zekrielenkrieldenhebben gekrield

Presens
Beta

Example presens sentences for Krielen with some of the pronouns.

  • De kippen krielen in de tuin.
  • Ik kriel door mijn haar met mijn vingers.
  • De kinderen krielen rond in het speelpark.
  • Wij krielen door het drukke verkeer.
  • Jullie krielen met de kleine beestjes.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Krielen with some of the pronouns.

  • Vroeger krielde ik altijd in de tuin.
  • Toen ik jong was, krielde ik door mijn haar met mijn vingers.
  • De kinderen krieleden vrolijk rond in het speelpark.
  • Wij krieleden voorzichtig door het drukke verkeer.
  • Jullie krieleden enthousiast met de kleine beestjes.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Krielen with some of the pronouns.

  • De kippen hebben in de tuin gekrield.
  • Ik heb mijn haar gekrieled met mijn vingers.
  • De kinderen hebben rondgekrield in het speelpark.
  • Wij hebben door het drukke verkeer gekrieled.
  • Jullie hebben met de kleine beestjes gekrieled.