lenzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lens | lensde | heb gelensd |
jij, je, u | lenst | lensde | hebt gelensd |
hij, zij, het | lenst | lensde | heeft gelensd |
wij | lenzen | lensden | hebben gelensd |
jullie | lenzen | lensden | hebben gelensd |
zij, ze | lenzen | lensden | hebben gelensd |
PresensBeta
Example presens sentences for Lenzen with some of the pronouns.
- Ik lenzen mijn ogen dagelijks.
- Jij lenst je lenzen elke ochtend.
- Hij of zij lenst haar blauwe lenzen voor de feestavond.
- Wij lenzen onze contactlenzen regelmatig.
- Jullie lenzen jullie ogen voordat jullie gaan slapen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Lenzen with some of the pronouns.
- Vroeger lensde ik mijn ogen met harde lenzen.
- Toen jij jonger was, lensde je je ogen met lenzenvloeistof.
- Zij lensde haar ogen altijd met gekleurde lenzen voor feestjes.
- Wij lensden onze ogen met zachte lenzen tijdens onze vakantie.
- Jullie lensden jullie ogen vaak met wegwerplenzen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Lenzen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn lenzen vorige week vervangen.
- Jij hebt je lenzen al een maand geleden vernieuwd.
- Hij of zij heeft haar lenzen nooit geprobeerd.
- Wij hebben nieuwe lenzen besteld voor het weekend.
- Jullie hebben jullie lenzen net opgehaald bij de opticien.