loskrijgen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | krijg los | kreeg los | heb losgekregen |
jij, je, u | krijgt los | kreeg los | hebt losgekregen |
hij, zij, het | krijgt los | kreeg los | heeft losgekregen |
wij | krijgen los | kregen los | hebben losgekregen |
jullie | krijgen los | kregen los | hebben losgekregen |
zij, ze | krijgen los | kregen los | hebben losgekregen |
PresensBeta
Example presens sentences for Loskrijgen with some of the pronouns.
- Ik krijg de sleutel los.
- Jij krijgt de deur los.
- Hij krijgt het boek los.
- Zij krijgt haar jas los.
- We krijgen de knoop los.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Loskrijgen with some of the pronouns.
- Ik kreeg de sleutel los.
- Jij kreeg de deur los.
- Hij kreeg het boek los.
- Zij kreeg haar jas los.
- We kregen de knoop los.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Loskrijgen with some of the pronouns.
- Ik heb de sleutel losgekregen.
- Jij hebt de deur losgekregen.
- Hij heeft het boek losgekregen.
- Zij heeft haar jas losgekregen.
- We hebben de knoop losgekregen.