ontploffen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontplof | ontplofte | ben ontploft |
jij, je, u | ontploft | ontplofte | bent ontploft |
hij, zij, het | ontploft | ontplofte | is ontploft |
wij | ontploffen | ontploften | zijn ontploft |
jullie | ontploffen | ontploften | zijn ontploft |
zij, ze | ontploffen | ontploften | zijn ontploft |
Presens
Example presens sentences for Ontploffen with some of the pronouns.
- De bom ontploft.
- Ik zie hoe de vuurwerkpijl ontploft.
- Wanneer de gasfles ontploft, ontstaat er een enorme explosie.
- Deze chemicaliën kunnen spontaan ontploffen.
- Als je niet voorzichtig bent met vuurwerk, kan het onverwachts ontploffen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Ontploffen with some of the pronouns.
- Vroeger ontploften er vaak bommen in de stad.
- Toen ik jong was, ontploften er regelmatig vuurwerkpijlen in de buurt.
- De gasflessen ontploften terwijl we nog binnen waren.
- Tijdens de oorlog ontploften er vaak explosieven in de omgeving.
- Toen ik opgroeide, ontploften er soms chemicaliën in het laboratorium.
Perfectum
Example perfectum sentences for Ontploffen with some of the pronouns.
- De bom is ontploft.
- Ik heb gezien hoe de vuurwerkpijl is ontploft.
- De gasfles is ontploft en heeft schade veroorzaakt.
- Deze chemicaliën zijn eerder al eens ontploft.
- We hebben gehoord dat het vuurwerk gisteravond is ontploft.